Margarethenhöhe
De Margarethenhöhe, genoemd naar de oprichter Margarethe Krupp, wordt beschouwd als een van de mooiste voorbeelden van de implementatie van het idee van de tuinstad in Duitsland. In zijn ontwerpen combineerde Georg Metzendorf romantische gevels met functioneel en comfortabel meubilair. De nederzetting werd een model voor sociale woningbouw en heeft ook naam gemaakt als kunstenaarskolonie.
Naast haar inzet als kunstmecenas stond Margarethe Krupp vooral bekend om haar maatschappelijke betrokkenheid. Ter gelegenheid van het huwelijk van haar dochter Bertha in 1906 richtte zij de "Margarethe Krupp Foundation for Housing Welfare" op. Met hun kapitaal werd - in tegenstelling tot andere woningbouwprojecten van Krupp - voor het eerst een klassenoverschrijdende regeling voor werknemers van het bedrijf en gemeenteambtenaren gerealiseerd. De architect Georg Metzendorf, die verantwoordelijk is voor tal van andere gebouwen en nederzettingen in het Ruhrgebied, kreeg de opdracht voor de planning. Metzendorf implementeerde zijn concept van het "kleine woongebouw" op de Margarethenhöhe, dat een plattegrondoplossing combineerde die was afgestemd op de behoeften van de kleine industriële familie met gemakken zoals een badkamer, toilet en centrale verwarming die voorheen onbekend waren in deze klasse. De nederzetting werd gebouwd in 29 bouwfasen van 1909 tot 1934/38; de omliggende Siepenta-valleien werden omgevormd tot bosparken in de geest van het idee van de tuinstad.
De tuinstadbeweging gaat terug op de Brit Eebenezer Howard, die in de 19e eeuw het ideaal ontwikkelde van zelfvoorzienende plekken in de directe omgeving van bedrijven die banen veiligstellen. In het begin van de 20e eeuw werden tuinsteden beschouwd als de ideale oplossing voor groeiende steden en woningnood. De doelen van de in 1902 opgerichte Duitse Tuinstadvereniging waren onder meer het creëren van "gezonde" woonruimte met toegang tot een eigen tuin en gemeenschappelijk bezit op basis van het coöperatieve principe. Dit aspect ontbreekt op de Margarethenhöhe, die overigens ideaal de bouw van de tuinstad realiseert. Erkers en arcades, gebogen gevels, pilasters en natuurstenen sokkels geven de zelfstandige nederzetting een gevarieerd aanzien. Toen, net als nu, werd het centrum gevormd door de zogenaamde "kleine markt" met als as herberg, fontein en het voormalige consumentenrestaurant Krupp'schen, dat uitsluitend was gereserveerd voor werknemers.
Met het ter beschikking stellen van freelance kunstenaars ontwikkelde de nederzetting zich vanaf 1917 ook tot een kunstenaarskolonie van nationaal belang. Hier werkten de graficus Hermann Kätelhön, de beeldhouwer Will Lammert, de goudsmid Elisabeth Treskow, de boekbinder Frida Schoy en de fotograaf Albert Renger-Patzsch. De verdrijving van cultuurwerkers na de machtsovername door de nationaal-socialisten in 1933 maakte een einde aan de kunstenaarsgemeenschap in het zuiden van Essen. Dankzij de wederopbouw van de huizen na de Tweede Wereldoorlog presenteert de nederzetting, waarvan delen sinds 1987 op de monumentenlijst staan, zich vandaag de dag nog steeds in zijn historische vorm.
Altijd open
Toegang gratis