Nederzetting Rheinpruisen
De nederzetting Rheinpreußen is niet alleen een bewijs van de geschiedenis van de mijnbouw op de linkeroever van de Nederrijn en de bouw van arbeiderswoningen aan het begin van de eeuw, het staat ook voor het coöperatieve model en herinnert aan de jaren van strijd om hun nederzetting te behouden, wat zelfs een hongerstaking omvatte. Tegenwoordig is de nederzetting een rijksmonument en sinds 1985 eigendom van een bewonerscoöperatie.
Een open constructie met halfvrijstaande en vrijstaande huizen van anderhalve verdieping: Rheinpreussen verschilde van de schematische arbeiderskolonies van de 19e eeuw, maar steunde nog steeds op een overwegend rechthoekig stratenpatroon. Met de verandering in gevel- en dakontwerp, de indeling van de gebouwen, de nadruk op de hoekwoningen en hun lanen past de kolonie ook in de traditie van het Engelse nederzettingstype. Het leven was echter te allen tijde onderworpen aan het strikte toezicht van het mijnbestuur: twee keer per week controleerde een koloniebeheerder de straten en appartementen en er werden zelfs bonussen aangeboden voor hun onderhoud. In 1966 verkocht de Duitse oliemaatschappij (DEA) de nederzetting als opvolger van Rheinpreußen. In plaats daarvan waren 5.600 hoogbouwappartementen gepland.
Er ontstond massaal verzet onder de bewoners tegen de sloop van de nederzetting: ze richtten een burgerinitiatief op voor het behoud van de nederzettingswoningen. In 1979 gingen zeven leden van de burgerbeweging 18 dagen in hongerstaking op de trappen van het stadhuis van Duisburg. Een drastische oproep die leidde tot het doel: de stad kocht de huizen, waarvan het beheer werd overgedragen aan een nieuw opgerichte coöperatie.